Het levensverhaal van Dagobert Duck

 

Dagobert McDuck werd geboren in Glasgow in 1867. Voor zijn tiende verjaardag kreeg hij van zijn vader een schoenpoetsdoos cadeau. Aanvankelijk lukte het hem nog niet om veel klandizie te krijgen. Dit veranderde nadat hij na een zware klus betaald werd met een Amerikaanse dime (het latere geluksdubbeltje), waardeloos in Schotland.Hierop besloot Dagobert zich voortaan nooit meer te laten bedriegen, hard te werken en eerlijk zijn geld te verdienen. Hij ontwikkelde na verloop van tijd zelfs een systeem om meerdere schoenen tegelijk te poetsen. Het verdiende geld gaf hij aan zijn vader, al vroeg hij wel altijd een ontvangstbewijs voor de belasting. Binnen een paar jaar had hij genoeg gespaard om een paard en wagen te kopen. Hiermee zocht hij brandhout om aan de rijke stadsbewoners te verkopen, maar al snel stapte hij over op turf, dat veel meer opleverde. Hij reisde uiteindelijk zelfs helemaal naar Somber Moeras om turf te steken. Daar verdreef hij de Whiskervilles van het terrein rond kasteel McDuck en had een gesprek met zijn voorvader Quack McDuck, die als geest nog in het kasteel rondwaarde, en hem aanspoorde naar zijn oom Angus in Amerika te gaan. Na dit incident verplaatste Dagobert zijn schoenenpoetswerkzaamheden naar de veeboerderijen, waar altijd wel schoenen te poetsen waren. Al snel werd hij aangenomen als hutjongen op een veeschip naar New Orleans en kon hij naar Amerika.[1]

In 1880 kwam hij aan wal in New Orleans. Vandaar zocht hij allerlei baantjes op raderboten die stroomopwaarts voeren, op zoek naar zijn verdwenen oom, die voor het laatst gezien was in Louisville, Kentucky. Dagobert werkte twee jaar als dekknecht op de ‘Lieve Duit’, de rivierboot van zijn oom, en kon die vervolgens, in 1882, voor een ‘vriendenprijsje’ overnemen. In de periode dat Dagobert voor zijn oom werkte kwam hij voor het eerst in aanraking met de Zware Jongens, ditmaal nog de opa en vaders van degenen die hem later zouden lastigvallen. Kort nadat Dagobert het schip van zijn oom had overgenomen, in 1882, onplofte het door toedoen van de Zware Jongens. Dagobert was vrijwel failliet en werd stoker op de Kanonskogel Express van Western Railroad.[2] Ook werkte hij korte tijd als hulpje van een smid in een klein dorpje aan het spoor.[3]

            Al snel had Dagobert genoeg gespaard voor een treinkaartje naar het westen. In Montana kwam hij de veebaron Mac McKenzie tegen, die hem aannam als cowboy. Van hem kreeg hij zijn paard Widowmaker, dat Dagobert vanwege het karakter vernoemde naar zijn zus Hortensia. In deze tijd sloot Dagobert vriendschap met een rancher, een zekere Roosevelt, die later president van de Verenigde Staten zou worden.[4] Ook ontmoette hij Buffalo Bill, die hem het mesvechten bijbracht.[5] Na hier een jaar gewerkt te hebben besteedde Dagobert zijn jaarsalaris aan twee longhorns, die hij op Java wilde verkopen aan de sultan van Djokja. Onderweg naar Java stapte hij in Australië over op de Cutty Sark, waar hij voor de duur van de tocht aanmonsterde als matroos. In augustus kwam hij aan op Java, waar hij op 27 augustus de uitbarsting van de Krakatau meemaakte. Uiteindelijk wist Dagobert zijn stieren voor een fors bedrag te verkopen, maar direct daarop gaf de Nederlandse gouverneur van Batavia hem een aantal rekeningen en boetes die zijn belevenissen in Java hadden veroorzaakt, en Dagobert was weer platzak. Het waren de eerste verkeersboetes ter wereld, speciaal uitgevonden voor voor Dagobert Duck.[6]

            Dagobert bleef nog enige tijd voor McKenzie werken, maar het bestaan van veebaron in Montana werd steeds zwaarder door de komst van het prikkeldraad, waarmee de eindeloze prairie langzaam maar zeker werd opgedeeld in afzonderlijke boerderijen. McKenzie keerde daarom in 1884 terug naar Texas en zag zich gedwongen om Dagobert ‘Buck’ Duck te ontslaan. Die bleef in Montana hangen en werd mijnbouwer nabij het stadje Butte. Aanvankelijke wilde hij naar zilver zoeken, maar in zijn grond bleek alleen koper te zitten. Gelukkig genoeg rees de prijs van koper juist in die tijd de pan uit omdat overal in het land electriciteitskabels werden aangelegd. Dagobert groef de hele winter door naar koper, maar had weinig ervaring in de mijnbouw en had weinig resultaat. In 1885 ontmoette hij een zekere Howard Rockerduck, de vader van zijn latere rivaal, die hem tips gaf. Bovendien zag hij in dat op Dagoberts stuk land een stukje van een koperader lag die onderdeel uitmaakte van de enorme ader waar de reusachtige Anaconda-mijn op stond. Omdat op Dagoberts land de ader dichter onder de oppervlakte lag, werd Dagobert volgens de Hoogste Punt Wet (1849) eigenaar van de Anaconda-mijn. Juist op dat moment kreeg hij een telegram van zijn familie in Schotland, met de oproep direct terug naar huis te keren, omdat de familie in grote geldproblemen zat. Dagobert verkocht voor 10.000 de Anaconda-mijn aan de vorige eigenaar en keerde weer terug naar huis.[7]

            Daar kon Dagobert met zijn $10.000 nog net de achterstallige belastingen voor kasteel McDuck betalen, voordat de rivaliserende clan van de Whiskervilles het kasteel kon overnemen. Dagobert was weer platzak en besloot als goudzoeker zijn geluk te beproeven.[8]

            Dagobert vertrok bijna direct weer naar Transvaal, waar in Witwatersrand zojuist goud was ontdekt.[9] Drie jaar lang ploeterde hij om goud te vinden, maar tevergeefs. In deze periode ontmoette Dagobert voor het eerst de Afrikaner Govert Goudglans, die een van zijn grootste rivalen zou worden.[10]

            Dagobert keerde in 1888 platzak weer terug naar Schotland, waar hij een baantje vond  in Kahl Plukkers Warenhuis. Tot zijn grote ongenoegen werkte ook Govert Goudglans daar, die na een gevangenisstraf in Transvaal was uitgeweken naar Schotland. Dagobert wist zich op te werken tot de beoogde opvolger van Kahl Plukker, maar kwam niet door zijn proefperiode heen. Daarom week hij weer uit naar Amerika, om daar voor de tweede maal te proberen rijk te worden.[11]

            In Amerika hoorde Dagobert van een Land Rush op gebied in Calisota, rondom Duckstad. Hij besloot mee te doen en bereikte als eerste het gebied. Tijdens de tocht er naartoe speelde hij een belangrijke rol in de ontsluiting van de Duckroute, die nieuwe migranten een begaanbare weg naar Duckstad verschafte.[12]

            Het heeft er alle schijn van dat Dagobert zijn stukken land al bijna direct weer verkocht. Hij vertrok naar Arizona, waar hij goudzoeker werd in het plaatsje Stofdorp. In deze periode kwam hijBuffalo Bill voor de tweede maal tegen, en sloot hij zich voor korte tijd aan bij diens Wild West Circus. Hier ontmoette hij Geronimo en Annie Oakley.[13]

            Ook ditmaal had Dagobert echter geen succes, en in 1893 reisde hij via de Wereldtentoonstelling van dat jaar in Chicago naar Australië, in de hoop daar goud te kunnen vinden.[14]

            Dagobert bleef tot 1896 in Australië, bekwaamde zich in het boemerangwerpen en vond weer geen goud. Een ontmoeting met een oude aborigine bracht hem op het idee om in de Klondike goud te gaan zoeken.[15]

Dagobert scheepte zich in Perth in op een oceaanstomer naar Skagway. Onderweg werkte hij als stoker om de overtocht te betalen en wat extra’s te kunnen verdienen. Hij kwam aan in de herfst van 1896. In de Klondike registreerde Dagobert een claim bij Witte Kwelling Kreek, waar hij ’s winters een hut bouwde en het goudzoeken voorbereidde. In het voorjaar kon hij aan de slag, en al snel vond hij de beroemde Ganzeneinugget, een enorme goudklomp die het begin van zijn succes betekende.[16] Deze goudklomp werd kort daarna gestolen door de danseres Knappe Kitty uit Dawson, maar Dagobert wist de nugget terug te krijgen, ontvoerde Kitty en liet haar een maand  op zijn claim werken om door te krijgen hoe zwaar het leven was van de goudzoekers die ze beroofde.[17] In januari 1898 werd Dagoberts claim na een lastercampagne verbeurd verklaard door kolonel Sam Steele van de Mounties, maar Dagobert wist hem te overtuigen van zijn onschuld en kreeg zijn claim weer terug.[18] Kort daarna kwam een andere vrouw zijn leven binnen, een zekere Brigitta MacBridge. Zij was zeer op Dagobert gesteld, maar dat was niet wederzijds. Uiteindelijk kocht hij in 1898 voor haar een muts van het kostbare Balabubont, op voorwaarde dat ze hem niet meer zou lastig vallen.[19]

Een van de goudzoekers met wie Dagobert een tijdje samenwerkte was Simon Spekvet. Ze deelden samen een claim, maar Spekvet bedroog Dagobert, liet de mijn instortten met Dagobert erin en ging er met het goud vandoor, in de overtuiging dat Dagobert dood was. Dagobert overleefde het echter en volgde zijn spoor, dat op een dag plotseling verdwenen was. Enkele indianen vertelden Dagobert dat de Windigo Spekvet had gehaald, en zo hoorde hij voor het eerst van deze legende.[20]

In december 1899 had Dagobert een miljoen dollar bij elkaar verzameld.[21] Bij die gelegenheid werd hij opgenomen op de Miljonairslijst, een voorloper van de latere miljardairsclub.[22] Aanvankelijk besloot hij te gaan rentenieren op een heuvel in Duckstad, die hij van Koenraad Prul had gekocht. Op dit besluit kwam hij echter snel terug.[23] Hij kocht de Whitehorsebank en werd zakenman. Dankzij de twintig jaar ervaring die hij over de hele wereld had opgedaan, kon hij alle soorten zaken aan. Al snel bezat hij een zagerij, een rederij, een visoliebedrijf en een limonadestand. In 1902 had hij zijn kapitaal al uitgebreid tot een miljard, en toen keerde hij terug naar zijn voorvaderlijke kasteel. Aanvankelijk wilde hij daar gaan wonen, maar hij besefte dat hij niet meer in de Highlands paste en verhuisde met zijn zussen naar Amerika,[24] waar hij op zijn heuvel in Duckstad een reusachtig pakuis bouwde voor zijn geld.[25]

Hij bleef niet lang in Duckstad, maar trok er al snel weer op uit om over de hele wereld delfstoffen te zoeken en handel te drijven, en zo een wereldwijd zakenimperium te stichten. Tot aan 1909 bestond Dagoberts leven uit lange handelsreizen, onderbroken door korte stops in Duckstad.[26] Op een van zijn eerste tochten trok hij samen met oma Duck met een huifkarrenkaravaan mee door indianengebied.[27] Daarna reisde hij zelf verder door het westen als zakenman, waar hij een postkoetsmaatschappij kocht die de eerste rechtstreekse dienst van Silver Creek naar Tucson via Maybilene verzorgde.[28]

In de winter van 1904 zocht Dagobert in de Kaukasus naar olie. Vandaar vertrok hij naar de Oekraïne, waar hij op 12 april 1905 aanwezig was toen het schip de Petomkin, dat met een lading bananen aan boord gearriveerd was in de haven van Odessa, werd bestormd door een hongerige menigte. Toen de politie de menigte tegenhield brak er paniek uit. De mensen vluchtten in paniekde beroemde trapppen van Odessa af, en een kinderwagen stortte over de trappen naar beneden. Het leven van de baby werd gered doordat de wagen tegen Dagobert Duck opbotste.[29] Via Turkije, waar hij in dat jaar deelnam aan opgravingen bij de Artemistempel,[30] trok hij naar Afrika, waar hij in de zomer van 1905 in Transvaal de beroemde Cullinandiamant vond, de grootste diamant ter wereld.[31]

Iets meer dan een jaar later, in november 1906, bevond hij zich met zijn zussen in Panama. Dat land had zich toen net afgescheiden van Colombia. In dit land handelde Dagobert met indianen en ontdekte hij een precolumbiaanse interetnische tempel, gewijd aan de god van de handel tussen de precolumbiaanse staten van Noord- en Zuid-Amerika.[32]

In 1908[33] kwam Dagobert in Nevada in conflict met de McStroperbende. Daarna trok hij naar Afrika, vanwaar hij, voorlopig voor de laatste keer, terugreisde naar Duckstad. In deze tijd was hij de op 73-na-rijkste man ter wereld. Hij reisde in 1909 met zijn zussen op een handelsmissie naar donker Afrika, waar hij na een mislukte handelsmissie een inheems dorp liet platbranden. Zijn zussen keerden in afschuw naar Duckstad terug en de medicijnman van het dorp stuurde Bombie de Zombie achter Dagobert aan. Dagobert kreeg spijt en wilde zijn zusters achterna gaan, maar miste de trein naar de kust en stapte vervolgens op de Oriënt Express naar Istanbul. Hij verkocht grasmaaiers in de Sahara, zout in Egypte en regenjassen in Aden. Bij die laatste gelegenheid leerde Dagobert Arabisch.[34] Via Turkije keerde Dagobert weer terug naar Europa, waar hij in Nederland wind verkocht aan de molenaars aan de Zuiderzee. Daar las hij (nog in 1909) over de expeditie van Robert Peary naar de geografische Noordpool. Hij besloot toen een laatste omweg te maken voor zijn reis naar Amerika, via Groenland. Daar ontmoette hij Peary, aan wie hij voorstelde de tocht naar de Noordpool te sponsoren, om vervolgens de Noordpool te kunnen kopen. Peary weigerde en Dagobert wilde naar Amerika vertrekken. Onderweg kreeg hij echter een telegram van de Russische tsaar Nicolaas II, die hem audiëntie verleende. Zo vertrok Dagobert naar Rusland, over de Noordpool, die hij net voor Peary bereikte.[35] Van de tsaar kocht hij diverse Fabergé-eieren, en door hem werd hij op het spoor gezet van de beroemde Zuurtjesrobijn, die als inspiratiebron voor de eieren had gediend. Na twee jaar speurwerk in West-Azië vond Dagobert de steen in Bazoekastan. Hij besloot eindelijk terug te gaan naar huis en scheepte zich op 10 april 1912 in Southampton in op de Titanic. Op 15 april verging het schip echter. Dagobert overleefde en begaf zich naar de Caraïben, waar hij een jaar lang naar schatten zocht. Daarna reisde hij door naar Zuid-Amerika, op zoek naar grond voor rubberplantages. In deze periode ontmoette hij de legendarische El Dorado, de Gouden Man. Na jaren in Zuid-Amerika breidde Dagobert zijn activiteiten uit naar Azië, van het Midden-Oosten tot China. In deze periode ontdekte hij dat hij in geld kon zwemmen. Nog later reisde Dagobert langs de kusten van de Pacifische Oceaan, waar hij aalscholvers africhtte om op parels te duiken. In 1919 ontmoette hij op het eilandje Tora Tora in de Stille Zuidzee Bombie de Zombie weer, voorlopig voor het laatst.[36] In het decennium dat volgde reisde Dagobert vele kriskras over de aardbol. Zo belandde hij in 1927 in het hoge noorden, waar hij zich in de Zwarte Bergen weer op het goudzoeken stortte en een flinke ader ontdekte.[37] Na Black Tuesday (24 oktober 1929) arriveerde Dagobert op Wall Street, waar hij voor een schijntje aandelen kocht van berooide financiers. Uiteindelijk keerde hij in 1930 terug naar Duckstad. Hier kreeg hij echter vrijwel direct ruzie met zijn familie. Zijn beide zussen verlieten de stad.[38] Dagobert bleef echter wel een goede relatie houden met Dora Duck, de schoonmoeder van zijn zus Hortensia, en met zijn neefje Donald Duck, die nu bij zijn oma woonde.[39] In 1937 trok Dagobert Duck zich terug uit het zakenleven en ging op een uitgestrekt landgoed wonen. In 1947 tenslotte kwam hij op dit besluit terug en stortte zich weer vol op zijn zaken.[40]

 

Noten

[1] LOS 1 (Extra Omnibus 16)

[2] LOS 2 (Extra Omnibus 16)

[3] De grote treinroof (DE 2004-6)

[4] LOS 3 (1993-7)

[5] LOS 5

[6] Cowboy Captain on the Cutty Sark.

[7] LOS 4 (DE 1994-2)

[8] LOS 5

[9] De eerste grote ader werd in 1884 gevonden, maar pas in 1886 was er echt sprake van een Gold Rush, de Witwatersrand Gold Rush, de grootste ooit. Rosa plaatst de Transvaal-episode dan ook in 1886-1889. Ik doe het iets eerder, in 1885-1888.

[10] LOS 6 (DE 1994-4)

[11] D 91210 (OD 75)

[12] De oude pioniersroute (BF 7)

[13] LOS 6B (Donald Duck & Co 1997)

[14] De kroon van de kruisvaarders

[15] LOS 7

[16] LOS 8

[17] De gevangene van Witte Kwelling Kreek

[18] Bevroren harten  (DE 1997-10)

[19] Zio Paperone e l’ultimo Balabu (Classici 52)

[20] De wet van de Windigo (pocket 59, p.23)

[21] De laatste slee naar Dawson (DE 1996-12)

[22] Het eerste miljoen van oom Dagobert (pocket 170)

[23] De laatste slee naar Dawson (DE 1996-12)

[24] LOS 9

[25] LOS 10

[26] LOS 11 (Extra Omnibus 21)

[27] BV 131.

[28] De laatste koets naar Tucson (DE 2000-1)

[29] D 95031 (DE 97-4). Het schip heette in werkelijkheid de Potemkin, en was een schip van de Russische Zwartezeevloot dat gekaapt was door muiters die vervolgens met een rode (communistische) vlag in de mast aanlegden in Odessa. De trappenscène stamt uit de beroemde (maar historisch onbetrouwbare) verfilming van het incident genaamd Pantserkruiser Potjomkin uit 1925, door Sergej Eisenstein.

[30] De schat van Croesus (OD 64)

[31] D 95031 (DE 97-4).  De Cullinandiamant werd in werkelijkheid op 26 januari 1905 gevonden in de Premiermijn nabij Pretoria door kapitein Frederik Wells, superintendent van de mijn.

[32] Topdeal in Panama (DE 2001-13)

[33] onzeker

[34]Zio Paperone Lawrence d’Arabia (Super Almanacco Paperino 14)

[35] Peary bereikte de pool op 6 april 1909.

[36] Bombie zou ‘pakweg 30 jaar’ op het eiland worden vastgehouden. Hij komt weer terug in Barks’ Voodoo Hoodoo (1949).

[37] H 87132 (DD 1991-17)

[38] LOS 11 (Extra Omnibus 21)

[39] Donnie Duckverhalen.

[40] LOS 12 (DE 1995-12)

Maak jouw eigen website met JouwWeb